Samenwerken met bewoners in de mijncités
iris 24 mei 2020

De 100-jarige geschiedenis van de Limburgse mijncités is gekend. Begin 20ste eeuw zijn rondom elke mijnzetel één of meerdere tuinwijken gebouwd met een uitgesproken groen karakter en een eenheid in architectuurstijl. Deze wijken bestonden vaak uit karakteristieke ensembles van vier tot zes gekoppelde woningen. Na de sluiting van de mijnen werden alle woningen verkocht aan bewoners en sociale huisvestingsmaatschappijen.  Waar er eerst een strikt beheer was door de mijndirecties, zijn daarna individuele eigenaars en sociale huisvestingsmaatschappijen de woningen op eigen wijze gaan afwerken en uitbreiden. Sindsdien ijveren de betrokken gemeentebesturen voor een respectvol behoud van het erfgoed en het samenhangend beeld van de wijk. Diverse planinstrumenten worden in het leven geroepen, maar er heerst algemeen een gevoel dat bewoners zich niet bekommeren om de erfgoedwaarde van hun woning. Ze willen in de eerste plaats hun woonoppervlakte en het wooncomfort vergroten.

Vanuit die invalshoek heeft de provincie Limburg, Architectuurwijzer en Regionaal Landschap Kempen & Maasland gevraagd aan antropoloog Ruth Soenen om tijdens de woonacademie met de mijngemeenten op 21 november 2023 haar kijk op het samenwerken met bewoners toe te lichten. In opdracht van lokale besturen werkt ze rond diverse maatschappelijke uitdagingen, zoals energie, erfgoed, mobiliteit en  polarisatie. Bij elke vraag maakt ze een fijnmazige studie van het alledaagse leven van mensen. Ze zoomt in op de kleine dingen en zoekt vervolgens naar de betekenis erachter. Zo werpt ze een ander licht op zaken die iedereen al kent.

 

 

Bewonersprofielen vertalen naar woonbuurten en woningtypes

Bij elke studie van een woonwijk stelt Ruth zich de vraag: ‘Waar zijn we precies?’. Deze vraag probeert ze te ontrafelen in verschillende lagen, gebaseerd op meerdere huisbezoeken. Voor een diepgaande studie van een wijk spreekt ze bij voorkeur een 30-tal bewoners van diverse leeftijd, afkomst, inkomensgroep of gezinssamenstelling. Zo verzamelt ze meer data dan nodig, maar wordt er zeker niets over het hoofd gezien. Tijdens deze huisbezoeken besteedt Ruth evenveel aandacht aan de ‘hoofdingang mensen’ (zeer geëngageerd in positieve of negatieve zin) en ‘zijingang mensen’ (die vaak minder hun stem laten horen).

Het verzamelen van data tijdens huisbezoeken is een eerste stap, de analyse en verwerking van alle gesprekken is een tweede, nog belangrijkere stap. Door middel van een wetenschappelijke betekenisanalyse worden eerst een aantal maatschappelijke basislijnen over de wijk uitgezet en vervolgens bewonersprofielen opgemaakt. Zo vat Ruth samen wat de belevingen en standpunten van bewoners in één wijk betekenen. In een recent onderzoek in Winterslag maakte ze in grote lijnen het verschil tussen bewoners voor wie het dorpse karakter belangrijker is, bewoners die de stedelijkheid volledig toejuichen en bewoners die waarde hechten aan de zorgzaamheid van de wijk. Dit heeft ze niet alleen afgeleid uit de gesprekken, maar ook uit wat de bewoners daadwerkelijk doen. Aanvullend worden ook lokale professionals bevraagd over hun kennis van de wijk en de gemeenschap.

In een later ontwerp voor de wijk, worden de bewonersprofielen vertaald naar diverse woonbuurten en woningtypes. Sommige types en buurten zullen geschikt zijn voor alle bewonersprofielen, andere spelen in op de wensen van één of twee profielen. Bij een goede vertaling van een ontwerp op mensenmaat worden deze beter gelezen en geapprecieerd door de bewoners. Er ontstaat minder weerstand, wat vervolgens ademruimte biedt voor het tweede deel van een participatietraject, waarin meer nadruk kan liggen op de plannen zelf en de bijkomende aandachtspunten.

 

 

Waar starten in de mijncité?

Met betrekking tot de mijncités stelt Ruth Soenen dat het wenselijk is om eerst de bewoners en hun manier van wonen in de wijken beter te leren kennen. Hoewel sommige buurtwerkers of ambtenaren ongetwijfeld goede contacten hebben opgebouwd met bepaalde groepen van bewoners, is het belangrijk om een algemeen beeld van de wijken en hun diverse bewoners te krijgen. Als we hun wensen en behoeften beter leren kennen, kunnen we hier rekening mee houden bij toekomstige plannen voor de mijncités. Het is nog niet noodzakelijk om direct te weten wat je met de informatie gaat doen, het starten van het buurtonderzoek vormt hoe dan ook de eerste stap van een transitietraject. Daarnaast is het cruciaal om, los van het onderzoek, contact te onderhouden met de bewoners en hen op de hoogte te houden van de voortgang van het traject. Anders lijkt de bevraging louter voor onderzoek, zonder verdere bekommernis voor de bewoners.

Wat de verandering in de wijk betreft, benadrukt Ruth tot slot dat je ook grote impact kan hebben door een klein bochtje te maken. Zij gelooft sterk in haar leuze:  “Verandering zit in een serie van kleine dingen”. Ook in de mijncités is de uitdaging zo groot, dat één grote transitiebeweging wellicht niet haalbaar is, maar welke kleine veranderingen kunnen toch al op een positieve manier bijdragen? Elke verandering op mensenmaat, groot of klein, kan een positieve bijdrage in de wijk leveren en het vertrouwen met de bewoners opbouwen om samen te streven naar een duurzame toekomst voor de woonwijken.

 

Amélie Lammens

 

Beelden Woningen mijncité Beringen © Amélie Lammens