Doorheen de negentiende eeuw vonden in heel wat Vlaamse steden ongeziene verdichtingsoperaties plaats ten gevolge van massale bevolkingsgroei. Zo werden door speculanten op onproductieve en vaak grillige binnenterreinen tienduizenden zogenaamde beluiken of cité’s gebouwd.Deze rationele wooncomplexen bestonden uit krappe ééngevelhuisjes die zich clusterden rondom een steegje, straatje of pleintje – die niet zelden fungeerden als open riool. Omdat beluiken met poortjes werden afgesloten van de hoofdstraat, bleven de miserabele leefomstandigheden die zich erin afspeelden lange tijd verborgen voor de buitenwereld. Hoewel er ondertussen heel wat verdwenen zijn ten gevolge van talloze saneringsoperaties, zijn er tot op vandaag toch nog een paar honderd bewaard gebleven in steden als Gent, Antwerpen en Kortrijk. En ironisch genoeg: ondanks hun dubieus verleden en het feit dat ze vaak niet voldoen aan hedendaagse bouwfysische en comforteisen blijken ze bij een breed publiek gegeerd op de vastgoedmarkt.
Neem bijvoorbeeld Cité Muyskens aan de Gentse Bijlokevest, waarbij elf wooneenheden een vijf meter brede steeg flankeren. Begin jaren 1980 werd het met afbraak bedreigde beluik door een groep van zeven geëngageerde bewoners opgekocht en vervolgens opgeknapt. Sommige huisjes werden samengevoegd of opgedeeld, waardoor een typologische diversiteit ontstond op maat van de koopkracht van de verschillende huishoudens. Verder werden gemeenschappelijke bergingen met wc voorzien. Om het project betaalbaar te houden werd de steegruimte overgedragen aan de stad, die ze voorzag van nieuwe nutsleidingen en degelijke bestrating.
De huisjes worden vandaag verhuurd aan voornamelijk jonge koppels en éénpersoonshuishoudens, in een mix van pas afgestudeerden en ouderen. De meeste bewoners kwamen hier naar eigen zeggen terecht omdat dit voor hen een van de weinige nog betaalbare woonproducten vormt op de private huurmarkt. “Op de koop toe vormt de cité een luw en gemeenschappelijk woonmilieu waar het fijn vertoeven is, en dat midden in de stad. Velen ontdekken die kwaliteit en blijven hier langer dan gedacht hangen.” lacht Rik Debonne, die hier als enige eigenaar al 38 jaar woonachtig is. Zijn stelling klinkt op het eerste zicht opmerkelijk. De huisjes staan immers dicht op elkaar, ze hebben geen privaat tuintje of terras en de dunne scheimuren zijn akoestisch weinig isolerend…een best wel radicale setting die doet denken aan de plattegrond van een hotel.
In tegenstelling tot de hotelgang echter, vormt de steeg naast de ontsluiting van de huisjes ook een sociale ruimte in open lucht. Dat merk je meteen van zodra je hier binnen stapt. De bewoners claimen de tussenruimte als deel van hun woning: plantenpotten, tafeltjes, stoelen, tuinkabouters, vuilbakjes en andere personalia worden tegen de voorgevels gestald en genereren zo een eigen plekje. Samen kochten ze ook een picknicktafel die plaats biedt voor activiteiten zoals aperitieven en bbq’s. Deze tactieken steken mooi af tegen de in verschillende geeltinten geschilderde huisjes, waardoor men zich op warme dagen haast in een Provènçaals dorpje waant. Een gebrek aan privacy blijken de bewoners niet te ervaren. Buitenstaanders lopen hier niet zo gemakkelijk binnen en inkijk tussen tegenoverliggende huisjes wordt beperkt door de spiegeling van het glas en de extra gordijntjes die sommigen ophangen. Privacy heeft natuurlijk ook te maken met de verwachtingen die de buren in jou stellen met betrekking tot het beheer en gebruik van de steeg, en of jij je daar ok bij voelt. “Buiten een beurtrol voor het verzamelen van de vuilzakken aan de ingang van de steeg blijken geen formele regels nodig om het leven hier aangenaam te maken. Ik heb het zelden meegemaakt dat er spanningen tussen bewoners ontstaan”, zegt Rik.
De cohousing-achtige atmosfeer van Cité Muyskens ontstaat echter niet zomaar in elke steegruimte. “Kijk maar eens hiernaast bij Cité Evrard”, geeft Rik mee. Het morfologisch sterk gelijkaardige beluik werd recentelijk door een private eigenaar gerenoveerd en op de huurmarkt aangeboden als luxueuze studentenkoten. De tussenruimte zelf werd via erfgoedsubsidies zo goed mogelijk tot haar oorspronkelijke staat teruggebracht. Zo werden de huisjes wit gekaleid en allemaal voorzien van nieuw buitenschrijnwerk en repetitieve regenwaterafvoeren, waardoor dit homogene ensemble bij bezoekers automatisch een gevoel van gemeenschappelijkheid opwekt. “Een beetje zoals in een begijnhof” vertelt een van de studenten.
Tegelijkertijd heeft de conservatie van dit bouwkundig erfgoed een impact op het gebruik ervan als sociale verblijfsruimte. Zo valt meteen op dat de steeg veel minder fysiek toegeëigend wordt vanuit de woningen. Volgens een van de studenten is dit het gevolg van een huisreglement dat het personaliseren van de voorgevels verbiedt. Ook vuilzakken dienen te worden geplaatst in een gemeenschappelijke berging aan de ingang, en de eigenaar zorgt ervoor dat alles wekelijks op straat geraakt. “De groenaanleg en hobbelige kasseien maken het ook wel moeilijk om hier een stoel of tafel buiten te zetten zoals hiernaast” geeft de student aan.
De hierboven beschreven steegbeluiken mogen dan wel morfologisch gelijkaardig zijn, het is boeiend om te zien hoe factoren zoals het beheermodel, de bewonerssamenstelling en politieke conjunctuur een grote impact kunnen hebben op de uiteindelijke sociale gebruikswaarde ervan. Welke setting de meest kwalitatieve is, hangt af vanuit welke invalshoek men ernaar kijkt. En hoe die gebruikswaarde op termijn evolueert valt eveneens onmogelijk te voorspellen. Maar laat het net een bijzondere kwaliteit zijn dat deze ruimtelijke casco’s op lange termijn een spectrum aan collectiviteiten, als spanningsvelden tussen ‘privaat’ en ‘publiek’, kunnen herbergen. Is dat geen kenmerk van robuuste collectieve woonvormen?
Glenn Lyppens
22/08/2018