100 jaar Brusselse coöperatieve tuinwijken
Lieve Drooghmans 19 augustus 2021

In België kregen de eerste wooncoöperaties voet aan de grond na de Eerste Wereldoorlog. Grote delen van het land waren verwoest. Er was een groot tekort aan woningen voor de terugkerende en groeiende populatie. Onder impuls van de socialistische minister van arbeid Joseph Wauters werd in 1919 de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken (NMGWW) opgericht. De Maatschappij had tot doel om goedkope huurwoningen te laten bouwen voor gezinnen met lage inkomens. Ze ondersteunde zowel bouwmaatschappijen als wooncoöperaties met technische knowhow en goedkope leningen (aan 2,75% op 66 jaar).

In de jaren twintig werden verschillende wooncoöperaties opgericht, vooral in en rond Brussel, waar de bewoners mee beslisten over de opbouw van hun woonwijk. Tevens werd gepleit voor de aanstelling van gekwalificeerde architecten en stedenbouwkundigen door middel van wedstrijden. Samen werkten zij aan innovatieve woonwijken die geïnspireerd waren op de Engelse tuinwijkgedachte. Ze bouwden tuinwijken op goedkope gronden buiten de stad. In de wijken waren vaak collectieve voorzieningen voorzien zoals scholen, gezondheidscentra en coöperatieve winkels, maar ook sportcentra, conferentiezalen en bibliotheken. Voorbeelden van zulke tuinwijken zijn Le Logis Floréal, Kapelleveld en La Cité Moderne. Betrokken architecten waren Louis Van der Swaelmen, Jean-Jules Eggericx, Victor Bourgeois, Huib Hoste, …

 

 

Tijdens het wederopbouwcongres van 1920 pleitte architect Ralph Verwilghen niet enkel voor het concept van de tuinwijken, maar ook heel expliciet voor de coöperatieve formule met volgende argumenten: 

  • “Deze coöperatieve bedrijven willen de eigendom van deze woningen niet afstaan ​​aan de arbeiders die er wonen. Zij nodigen alle huurders uit om aandeelhouder van de vennootschap te worden en zo deel te nemen aan zowel het beheer van de vennootschap als de winst die eruit voortvloeit.” 
  • “Alle buitengewone winsten van de vennootschap, zoals de huurprijzen die te hoog zouden zijn vastgesteld, worden onder de leden verdeeld, niet in verhouding tot hun aandeel, maar in verhouding tot de huur die ze betalen. De bewoner is dus van meet af aan geïnteresseerd in de goede werking van het bedrijf. Hij zal uiteindelijk niet het gebouw bezitten dat hij bewoont, maar een aandeel in het kapitaal dat gelijk is aan de waarde van het gebouw.”

Naast de organisatorische, financiële en menselijke argumenten, wees hij tevens op enkele belangrijke beheersaspecten: “Wat zou er gebeuren met de huizenblokken, ontworpen in een eenheidsgeest, als elke bewoner naar eigen inzicht de gevels kon wijzigen of verhogen? De formule van ‘coöperatieve huurdersbedrijven’ – die de voordelen van het huursysteem combineert met de voordelen die voor de bewoner voortvloeien uit het bezit van zijn woning – biedt ons de oplossing voor dit probleem.”

De eerste golf van wooncoöperaties werd echter snel afgeremd toen de socialisten niet langer mee aan de macht waren. De katholieken en de liberalen veranderden het geweer van schouder en promootten individuele wooneigendom ten nadele van het coöperatieve model. De financiële voorrechten van wooncoöperaties werden opgeschort en het premiestelsel werd aangepast ten voordele van privaat woningbezit. Diverse financiële maatregelen spoorden huisvestingsmaatschappijen en wooncoöperaties aan om hun huurwoningen te verkopen aan de bewoners. 

Vandaag bestaan een groot aantal Brusselse huurderscoöperaties nog, maar ze worden in de eerste plaats erkend als sociale huisvestingsmaatschappij. Binnen deze huurderscoöperaties bezitten de bewoners een klein aandeel en zijn zij stemgerechtigd in de algemene vergadering. Vaak maken bewoners ook deel uit van de raad van bestuur. Als sociale huisvestingsmaatschappij zijn zij wel onderhevig aan een strenge controle van de Brusselse overheid en komen zij zo in aanmerking voor subsidies of premies voor renovatiewerken.

04/05/2021

 

Foto Floréal & plan Brussel  Publicatie Erfgoed Brussel: ‘Brussel, stad van kunst en geschiedenis – De tuinwijken Le Logis en Floréal’, Laure Eggerix & Yves Hanosset, 2003